Er staat dus Adonai maʿoz chayyai. Letterlijk: “De HEERE is de vesting van mijn leven.” Geen sprankelende levenskracht dus, maar muren, een toren, een burcht. Eerst voelde dat zo anders, net of ik op een ander spoor werd gezet.
Omdat ik het niet los kon laten, zocht ik verder. Dat woord maʿoz komt vaker in de Bijbel terug:
- Psalm 31: “U bent mijn rots en mijn maʿoz.”
- Nahum 1:7: “De HEERE is goed, Hij is een maʿoz op de dag van benauwdheid.”
De Statenvertaling koos voor “levenskracht” en legde in de kanttekeningen uit dat het om “de sterkte waardoor ik onderhouden word” ging. Dat is mooi gevonden.
Maar de Joodse uitleggers zetten het beeld nog scherper neer.
Mooi om te delent:
Radak ziet iemand die hoog in een toren geplaatst wordt, veilig buiten bereik.
Malbim zegt: “licht en heil” zijn voor het gevaar dat je ziet, maar “vesting” is voor het onzichtbare gevaar.
En Ibn Ezra legt de dag en de nacht ernaast: licht in de nacht, heil overdag, en daarachter die vesting die je hele leven draagt.
Langzaam begon het te glanzen, mooi te worden. Het gaat niet om losse levenskracht die ik voel maar om relatie en ruimte. Een vesting die niet wankelt onder mijn voeten als ik zelf wankel. God als burcht waar mijn leven veilig is — ook als ik het gevaar niet in de gaten heb. Omhooggetild en omsloten.
En toen zag ik de lijn naar het Nieuwe Testament. Paulus schrijft: “Uw leven is met Christus verborgen in God” (Kol. 3:3). Petrus zegt: “U wordt door de kracht van God bewaakt, tot het heil dat klaarstaat om geopenbaard te worden” (1 Petr. 1:5).
Een deurtje naar meer!
De Heere is mijn vesting: onwankelbaar en beschuttend, een plaats waar mijn leven bewaard blijft. Psalm 27 gaat leven. Elk woord lijkt een deurtje dat opengaat naar meer.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten